Heb je de preek van Wim Hazeu gemist? Of wil je hem nog een keer teruglezen?
Hieronder vind je de gehele tekst van de preek.
Preek
Op een vraag aan Lucebert in 1974: ‘Hoe heb je de tweede wereldoorlog ervaren?’, antwoordde de dichter-kunstenaar: ‘Als tragedie en farce, tegelijkertijd opgevoerd.’[i] Op een tekening uit 1949 schreef hij: ‘wij hadden geen jeugd, alleen ouderdom.’ In andere bewoordingen: ‘Natuurlijk heeft onze generatie een klap van de oorlog gekregen.’[ii]
Hoe ervoer ik de oorlog? Bij de Duitse inval was Lucebert 15 jaar, ik slechts enkele dagen oud, op 28 april 1940 geboren. Mijn eerste herinneringen zijn uit 1944 en 1945 en ze hebben te maken met die oorlog. Wie heeft niet zijn eerste en scherpste herinneringen op zijn 4de of 5de jaar? Ik schreef er een gedichtencyclus over: Kleine oorlog in Delft. Wat aanvankelijk het verslag is van een wat avontuurlijk ondergaan van die oorlog, eindigt met een verbijstering, een beleving van hoe schoonheid kan worden aangetast:
Dankdag voor het gewas, p. 25 en 26.
(Boeroestraat)
(razzia)
op het kruis
van de tafel
zit ik verstopt
en luister naar
de soldaten
die kogels hebben
(ternatestraat)
zij werd geschoren
kaal as de pudding
in een chaplinfilm
iedereen vlagde
en toeterde
zelfs de zon
zij huilde niet
misschien was zij blind
maar haar moeder zag het
Met die verbijstering werd ook mijn kinderlijke schoonheidsbeleving aangetast. Hoe konden mensen zo wreed zijn tegen een weerloos meisje. Later begreep ik dat het kaalscheren van meisjes en vrouwen die mogelijk een relatie met Duitse soldaten hadden gehad, vooral gedaan werd door mensen die je nu tot de fatsoensrakkers en heksenjagers zou kunnen rekenen.
De ervaring van het zien van het kaalscheren nog verwerkend was er aan het eind van de oorlog de terugkeer van mijn vader uit zijn onderduikadres. Hij was een lieve vader, zoals ik ook een lieve moeder had. Vader gaf mij levensmotto’s mee die nooit meer van mij zijn geweken:
daar alleen kan liefde wonen
daar alleen is het leven goed
waar men stil en ongedwongen
alles voor elkander doet…
En:
wie goed doet goed ontmoet
Dat dat laatste niet altijd uitkomt, neem ik voor lief of doe er mijn voordeel mee. Een voorbeeld: ik was met Thera in St. Petersburg waar we een dienst in de grote Russisch-Orthodoxe Kerk meemaakten. Ik voelde me geheel opgenomen in de eredienst, in de liturgie, in de rituelen. Dat betekende bijna onophoudelijk buigen en knielen en weer opstaan en buigen en knielen. Er stonden overal hoge ronde tafeltjes met daarachter jonge priesters. Ik schoof aan om het in wijn gedoopte brood in ontvangst te nemen. De priester keek me aan en stelde een vraag. ik antwoorde, in het licht van de oecumene, protestants. De priester keek verschrikt op, riep over zijn schouder heen, terwijl hij op mij wees; Protestanti?! Zij oudere collega schreeuwde terug: NJET! En ik kon gaan. Mijn Russische chauffeur ving mij op en klopte op mijn schouder, zei in het Russisch bemoedigende woorden. Verdrietig, maar voor het eerst besefte ik aan den lijve te hebben ondervonden wat discriminatie voor een individu betekende. En ik heb er mijn voordeel mee gedaan. Voor het eerst weet en voel ik bijvoorbeeld echt wat mijn donkergekleurde Braziliaanse kleindochter meemaakt als zij in Nederland is, vanaf Schiphol tot in de Amsterdamse straten, en daar buiten.
De bundel Dankdag voor het gewas, waaruit ik twee gedichten voorlas, publiceerde ik in 1966, een paar maanden nadat ik chef van de afdeling hoorspelen, literaire en kunstprogramma bij de NCRV radio was geworden. Wat heb ik daar gedaan?
Vooral informatie over schoonheid doorgeven, bijvoorbeeld in het programma Literama. Schoonheid in persoonlijke zin, schoonheid in historisch en in kunstzinnig verband. En later bij de televisie van hetzelfde laken een pak. Schoonheid doorgeven. Vooral in de documentaires.
Het sterkste voorbeeld voor mij was de dichter Bertus Aafjes. Zijn naamgenoot Bertus Swaanswijk, alias Lucebert, werkte in 1943/1944 in een Duits arbeiderskamp. Op een dag zei hij tegen een landgenoot: “Als de oorlog voorbij is, maak ik een voetreis naar Rome”. De landgenoot antwoordde: “Nou, dan mag je wel wat andere schoenen kopen dan deze!”
Te zelfder tijd schreef Bertus Aafjes op een onderduikadres bij Heerenveen aan zijn prachtige gedicht Een voetreis naar Rome.
Reizen – als men het mij vraagt – reizen
is ’t schoonst godengeschenk misschien;
Reizen, het is zijn hart losmaken
van het anker der kleine vaart
Waarom was hij ondergedoken?
Bertus Aafjes las in het in december 1940 opgerichte café Eijlders aan het Leidseplein te Amsterdam voor uit zijn getypte dichtbundeltje Lafaard of Geus? het gedicht ‘Merci’:
Wij gaan niet naar Duitsland
Wij leggen het hoofd niet
Onder de bijl,
Op Hitler’s Heil
Merci!
Wij gaan niet naar Duitsland
Voor geld noch voor goud
Wij werken daar niet
Voor Führer’s behoud,
Merci!
Wij gaan niet naar Duitsland
Voor Duitsland’s bestaan;
Wij blijven in Holland;
Wij zijn partisaan!
Merci![iii]
Gewaarschuwd door Eijlders, die een verdacht persoon in zijn zaak had gezien, vluchtte Aafjes met zijn gezin naar Friesland waar hij onderdook. En daar deed hij wat een kunstenaar kan doen: het mooiste gedicht schrijven als antwoord op het ergste kwaad: Een voetreis naar Rome (1946).
Keren we terug naar een voorbeeld uit het leven van Lucebert. Ik refereerde er al aan toen ik sprak over de regel: schoonheid schoonheid heeft haar gezicht verbrand
Het bericht op 6 augustus 1945 over de atoombommen op Hiroshima en daarna Nagasaki, en de honderdduizenden doden was voor Lucebert bijna niet te verwerken. Tegen Bibeb zei Lucebert in 1970, vijfentwintig jaar later dus:
‘Ik herinner me goed het bericht van de atoombommen op Japan. Helemaal kapot ben ik ervan geweest. Ik zat te trillen op m’n stoel.’[iv] En tegen Jan Brokken in 1980:
’Ik dacht dat die radioactiviteit eindeloos zou doorgaan, dat het de hele aarde zou vernietigen. Ik verkeerde in een waanzinnige paniek. Ik dacht dat we er allemaal aan zouden gaan, vandaar dat mijn poëzie in die tijd er zo raar uitziet. Vanuit die paniek heb ik hier en daar de taal gebrandschat. De schoonheid heeft niet alleen haar gezicht verbrand, ze rot en stinkt over heel haar lichaam.’[v]
Lucebert zelf wilde zich daarna concentreren op wat hij noemde ‘schoonheid te midden van de lelijkheid der tijden’. Schoonheid als wapen tegen negativiteit.
De schoonheid van Davids spel tegenover de demonen van koning Saul. Eerst constateren dat schoonheid door het ingrijpen van machthebbers en hun nalopers haar gezicht heeft verbrand, maar je er vervolgens niet bij neerleggen. Zoals Lucebert schreef in een vroeg gedicht:
de schoonheid van een meisje
of de kracht van water en aarde
zo onopvallend mogelijk beschrijven
dat doen de zwanen
of in een laat gedicht: de blijde schoonheid aan de beekkromme, ik citeer enkele regels:
de blijde schoonheid van de beeldkromme
wast het fruit en leert de gammele
luiaard dansen nog naast de gazelle
het is alsof de steden voor anker aan de toekomst
niet meer schuwen deze idylle
wie nu niet blijde is hij verdwijne
ter weerzijde van het evenwicht als dwaallicht
In evenwicht. Dat brengt mij erop u te zeggen dat ik tegen mensen vaak bij het afscheid zeg: leef in harmonie met jezelf en je omgeving.
Elke dinsdagmorgen praat ik in een Baarns koffiehuis met twee vrienden, de kunstenaars-schilders Michiel Schrijver en Paul Ovink. Dat doen we al tientallen jaren. Van 10.15 uur tot 11.30 uur. Ik beschouw dit als een zeldzaam geluk, dat aanschuift aan het geluk dat ik met Thera, kinderen en kleikinderen heb. En waar hebben we het over? Over onze taak. Onze taak is:
Schilderen, tekenen en schrijven, en daarna exposeren en publiceren.
Voor wie niet over dit talent beschikt, is er het talent dat eenieder heeft: schoonheid tot ons nemen, openstaan voor schoonheid in de eerste plaats. Die schoonheid vind je in liefde vriendschap, kunst en boeken, in Bijbelse verhalen. Waar de schoonheid het laat afweten, doet de domheid haar intrede. Dan wint het nieuws, dat negatief is, kretologie en populisme trappelen om gehoor.
Je kunt je er tegen wapenen door open te staan voor schoonheid. In mijn wekelijkse gesprek met de twee schilders merk ik ook, als omstandigheden tegen zitten, tragisch zijn, op de rand van leven en dood, dat schoonheidsbeleving ook troostend is.
Ik zoek omschrijvingen:
Schoonheid in de polder
Sta bij het ochtendgloren aan de Eem
het licht wekt het water
het water roept het licht
de zon keert gewassen terug
kijk omhoog
wat ziet de meeuw wat ik niet zie?
ga verder met die vraag,
beleef de schoonheid van de vraag
om in te leven
Schoonheid in alleen zijn:
genoeg hebben aan jezelf
en aan het luisteren naar de zanglijster,
de klepperende reiger,
de klagende mug
Wat een leven!
Schoonheid
zitten op de Brink
kijken naar mensen
wat beweegt hen
wat doet hen bewegen
horen zij het carillon wel, de beiaaardier
die de winterreise van schubert speelt
je verbazen
verbazing ligt aan de basis van schoonheid.
Schoonheid denkend aan Pasen
hoe word ik ontvangen
na de nacht
na de ochtend van het kraaien
van de haan, de waker
mag ik ontvangen worden
in mijnsherenland,
dat is kort, goed en
een mooi woord
om in te leven
het thema van de boekenweek is natuur
wie natuur beleeft beleeft schoonheid
de stilte van de natuur heeft vele geluiden
en we kunnen onze eigen compositie maken
als we roepen: wij zijn verantwoordelijk voor de natuur,
dan moeten wij dat ook waarmaken
de natuur verdient het
de natuur heeft alles
de natuur heet van van alles
kan decadenter zijn dan heel het hof van versailles
natuur heeft een eigen zin en als wij die niet verstaan’
zal de natuur zich van ons afwenden
de kringloop opgeven
geen kleur meer geven
aan ons bestaan
Als biograaf beleef ik tijdens het jarenlange onderzoek tal van geluksmomenten, momenten van schoonheid, ook de schoonheidsbeleving in de natuur. Hoe vaak heb ik voor de Achterbergbiografie niet gezworven en gedwaald door het land achter Doorn, rondom Neerlangbroek waar boerderijen en kastelen als grote vogels in het landschap staan. Fietsen of wandelen in dat landschap langs de Langbroekerwetering, is deelnemen aan de schepping van elke dag leven. In mijn functie va biograaf geef ik die schoonheid in mijn boeken aan de lezer door. En hebt u dan ook nog Achterbergs bundel Spel van de wilde jacht bij u, en er in op rustplekken kan lezen.
Lezen gedicht Kroondomein 868
Grootgrondbezit heeft u veilig gesteld
beschermd natuurschoon doet u voortbestaan
ook in de meest afgelegen laan
gebeurt geen daad van schennis of geweld
wel wordt er soms een bosperceel geveld
en planten ze weer jonge bomen aan
doch dat is dan op hoog bevel gedaan
en aan de heidemaatschappij gemeld
afrastering, brandsingels en een wal
van eikehakhout lopen mijlenlang
concentrisch om de eigendommen heen
borden verboden toegang weren streng
verkeerde elementen, opdat geen
verbastering zich bij u voordoen zal
Mijn biografieën zijn te beschouwen als films, montages van beelden en woorden, die oplichten bij het lezen; Mijn biografieën zijn gidsen voor wie met mij de levensreizen van een kunstenaar wil meemaken. Ze gaan over hiernaastmaals en nogmaals en hiernamaals. We weten ook, met Lucebert, dat alles van waarde weerloos is, maar we kunnen samen om het weerloze gaan staan, als ’s avonds de nacht valt en dan zal het weerloze ’s ochtends weer opstaan.
Waarmee ik maar wil zeggen dat schoonheid beweging is,
‘mooi is het oog dat nog omziet’ schreef lucebert in 1955,
naar de naake wind tussen naalden en arken
schoon is de hand die kan wuiven
hij die de weg van het woord weet
gaat de weg van het wordende zaad
hij ziet groeien de maan in zijn slaap
tot een zon van vertedering
licht strelend de wind
En telkens wanneer de kwade geest Saul overmande, nam David zijn lier en tokkelde op de snaren. Dat luchtte Saul op en het deed hem goed: de kwade geest liet hem dan voor even met rust.
In mijn preek van de leek heb ik zo goed en zo kwaad als het ging even mijn biografenlier opgepakt en er voor u op getokkeld. Moge dat u hebben opgelucht, voor nu en langer.
Amen
[i] Ad Petersen: ‘vijftig vragen aan lucebert,’ Catalogus van de reizende tentoonstelling onder de titel lucebert een vijftiger.
[ii] Lucebert tegen William Rothuizen. Kunstschrift. 1984:2.
[iii] Max Dendermonde vertelde mij in januari 2001: ‘Ik kwam Bertus Aafjes in 1942 op een Amsterdamse gracht tegen. “Schrijf jij al verzetspoëzie?” vroeg hij een beetje spottend.’ Dagboek Wim Hazeu.
[iv] Vrij Nederland. 11 november 1970.
[v] Haagse Post. 12 april 1980.